In Over de liefde (2008) vatte Doeschka Meijsing drie amoureuze geschiedenissen in één roman.

Doeschka Meijsing, 1976 © Eddy de Jongh / Nederlands FotomuseumIn Over de liefde (2008) vatte Doeschka Meijsing drie amoureuze geschiedenissen in één roman. Daarmee werd het boek een wonderlijke encyclopedie van de liefde.Je weet als lezer meteen dat je in goede handen bent als je Doeschka Meijsings roman Over de liefde openslaat. Het begint met een cliffhanger. Een dvd die in de brievenbus van de ik-persoon Pip belandt. Afzender ene onbekende ‘Jan’. Die er in een regel bij schrijft dat het hem belangrijk lijkt dat zij ernaar kijkt. Die dvd wordt voorlopig niet bekeken, want het leven van de ik-persoon staat op z’n kop. Tegelijk ben je vanaf de eerste bladzijde gepakt door de vraag: wat staat er op die dvd?Vooreerst worden we ondergedompeld in Pips diepe verdriet om een verloren liefde. Haar nieuwe appartement blijft kaal, contacten met vrienden worden afgesneden, muziek – een genot in betere tijden – kan niet meer beluisterd worden, Pip eet nauwelijks meer, het leven heeft zijn smaak verloren. Intussen tobt ze over het verlies van haar twaalf jaar durende liefde met Jula. Ze hadden het goed, totdat Jula haar hart bleek te hebben verloren aan een man, het was al lang gaande, iedereen wist het al. Verraad. Pip schaamt zich omdat ze het niet heeft zien aankomen. Boos gaat ze zich te buiten aan inwendig gescheld op die minderwaardige rivaal, en intussen passeren haar drie liefdes de revue, de eerste grotendeels mislukte van zeven jaar, de tweede zeer gelukkige liefde van vijf jaar met de kunstkenner Maret en deze derde lange liefde met Jula, de geliefde die ze kortgeleden verloor. Ze wil en kan nooit meer iemand beminnen. De manier waarop Meijsing in lange terugblikken haar eerdere geluk in de liefde beschrijft is prachtig. Niet alleen door het contrast tussen de hevige rouw die ze in het heden ervaart. Ook door de intensiteit van de liefde in haar opperste bloei, zoals zij die kan oproepen. Er zit in Meijsings liefdes iets onvoorwaardelijks, iets hals over kops dat evengoed jaren voortduurt. Liefde is bij Meijsing een staat van genade, een verblijven in een verlichte aura van de verrukking die niet afneemt noch stukloopt op de gewenning die relaties zo vaak doet verslijten. Meijsing lezen herinnert je aan hoe het eigenlijk hoort, in de liefde. Alleen al het verliefd worden, beschreven als een donderslag bij heldere hemel, zoals het ging met Maret, in een café: ‘Ik liep recht op dat gezicht af, dat eerder markant dan lelijk genoemd moest worden, met Buster Keaton-achtige trekken, dit keer met felrood gestifte lippen in een blank gelaat, alsof ik een vis was aan de haak die zij binnenhaalde. Ik was doof en blind voor de rest van de omgeving, mijn mond hing open, mijn kieuwen had ik toegevouwen, mijn ogen stonden op breken, terwijl zij mij centimeter voor centimeter naar zich toetrok en “Hallo?!” zei.’ Een interessante bewerking van de uitdrukking ‘aan de haak slaan’, die een nieuw actualiteit krijgt doordat ze wordt beschreven vanuit degene die aan de haak geslagen wordt. In de liefde vallen is bijna sterven (mijn ogen stonden op breken) en gevangen worden betekent geen wisse dood maar nieuw leven – ‘dat ik de forel in de zilveren beek was die tegen zijn redster opkeek’. Vijf gelukkige jaren zouden volgen. ‘Elke dag leerde mij nieuwe dingen, over Maret, over de kunst, over de liefde voor onzegbaar geschilderde dingen – het was een permanent déjeuner sur l’herbe. Ik was kansloos gelukkig.’ Het vermogen tot genieten uit zich in deze roman ook in de verhalen over vriendschap. Ik ken ook alweer weinig andere auteurs die vriendschapsgeluk zo aanstekelijk beschrijven als Doeschka Meijsing. Zoals zij doet met de vriendengroep die zich jarenlang rond vijf uur tot sluitingstijd verzamelt in een oud Amsterdams café. Markante mannen en vrouwen die samen drinken, lief en leed delen en er – ten tijde van Maret – met elkaar op uit gaan en naar de opera in Brussel reizen. Ze genieten van nieuwe ensceneringen, sommigen van hen kunnen de teksten vrijwel meezingen, en op de terugreis zijn er in de bus steevast overvloedige lekkernijen en sloten goede wijn. Even aanstekelijk is Marets verjaarspartij in een favoriet Spaans restaurantje met urenlang a capella opera-zingen toe, in namaak-Italiaans, in het zonovergoten straatje. Vriendschap verbonden met muziek en lekker eten, een idylle van levenslust. Het samenzijn met haar broers – veel later in de roman reizen ze samen naar Italië – heeft ook die kwaliteit. Vriendschappen vormen een vangnet wanneer liefdes verloren gaan. Met die gedachte laat ze zich door haar broers meetronen: ‘Zoals een kuiken uit een door de moeder verlaten ei kruipt en zich bij gebrek aan beter vastklampt aan het eerste het beste en denkt dat dat zijn moeder is. Ik kon geen reden bedenken om niet mee te gaan, ik zou me op elke plek ellendig voelen, ik nam mezelf mee als een fladderende theedoek die alleen maar dient om niet tevoorschijn komende tranen te drogen.’ Pip stuit voortdurend op de onbereikbaarheid van de ander Des te schrijnender is het dat Pip haar vrienden afhoudt in de depressie na het verlies van Jula. Ze wil niemand meer zien. Als ze nog eens toevallig langs het straatje van dat Spaanse restaurantje loopt weet ze: ‘Hier was je ooit het gelukkigst. Hier, dit heb je gehad en het is opgeraakt. Het is er niet meer, het zal er nooit meer zijn.’ Er komt ook geen nieuwe liefde, maar uit het verleden duikt een oude liefde op. Voor Buri Vermeer, de gymnastieklerares van de middelbare school door wie de ‘ik’ op haar twaalfde diep geraakt werd. Buri verschijnt – aha daar is hij – op die dvd van ‘Jan’. Jantje Vermeer, haar zoon, die een documentaire maakte over zijn moeder in het Jappenkamp. De ‘ik’ kan die film bijna niet verdragen. Hij veroorzaakt ‘een aanvaring met mijn eerste liefde, die ik nog helemaal geen liefde wist te noemen’. Het is alsof zij de oude liefdespijn voor het eerst ten volle beleeft. Meijsings roman blijkt vanaf hier een encyclopedie van de liefde te worden, te beginnen met deze eerste, hopeloze, onvergetelijke, onbeantwoorde liefde: ‘Als een natuurramp voltrok mijn eerste liefde zich aan me, de pijn, het verlangen, de volheid ervan trof me als was het de enige echte keer.’ Dit verleden komt terug als de bedroefde Pip een auto-ongeluk krijgt. Vlak voor een aanstormende vrachtwagen trekt zij twee vrouwen van de stoeprand weg. Zelf belandt ze met geheugenverlies in het ziekenhuis. Het ziekbed geeft rust in een leven dat de ik-persoon toch al niet meer leiden wil. Jula blijft als een zorgzame engel aanwezig, af en aan komend met voedsel en troost. Langzaam komt het geheugen terug. En dan blijkt dat een van de geredde vrouwen Buri Vermeer was. Het hernomen contact opent een nieuw venster op de liefde in de vorm van Buri’s herinneringen aan het Jappenkamp en haar pas aan het eind onthulde ontmoetingen met een Japanner – ik ga het niet vertellen want dat zou een spoiler zijn. Maar ook Buri’s verhaal wordt onderdeel van Meijsings encyclopedie van de liefde, die ze in al haar gedaantes verkent. Van de mislukking via de wonderbaarlijke en extatische vormen tot het gelukkige huwelijk met Jula en de pijnlijke scheiding. Steeds gaat het in al die liefdes om de uiteindelijke onbereikbaarheid van de ander. Dat maakt elke liefde tot een ‘eenzaam avontuur’, om met Anna Blaman te spreken met wier gelijknamige liefdesroman Meijsings Over de liefde opmerkelijk veel gemeen heeft. Niet alleen dat de lesbische geliefde kiest voor een man, maar ook die ervaring van de liefde. Het eenzame avontuur wordt het meest pregnant uitgelicht in de onbeantwoorde jeugdliefde voor Buri, die eigenlijk buiten de drie volwassen liefdesgeschiedenissen staat die we leerden kennen: de mislukte, de vervulde met Maret en het huwelijk met Jula. De jeugdliefde wordt daardoor het model voor de principiële eenzijdigheid van de liefde, voor de uiteindelijke onkenbaarheid van de ander. En ook die wordt weer van twee kanten belicht, want de ik-persoon hield van Buri zonder zelf te worden gezien, maar zij krijgt uiteindelijk wel te zien wie Buri is, omdat die haar vertelt over haar onmogelijke liefde toen ze zelf twaalf was, daar in dat Jappenkamp. Twee kometen die elkaar spiegelen en missen, beiden alleen met hun verhaal. Maar toch is er iets gedeeld. Pip stuit voortdurend op de onbereikbaarheid van de ander, omdat Maret haar verlaat, omdat Jula de onbegrijpelijke beslissing neemt een man te willen. Maar deze roman laat ook zien hoe Pip deze onbereikbaarheid uiteindelijk zelf creëert, door zichzelf onbereikbaar te maken. De meest intrigerende figuur wordt daardoor misschien wel Jula, die niet ophoudt van Pip te houden. Zij verbreekt het contact niet ook al doet de gekrenkte Pip dat wel. Jula blijft van Pip houden. Pip weet zich ten diepste gezien door Jula, maar kan zelf die onbaatzuchtige liefde voor Jula niet opbrengen. Er is geen scène waarin Pip werkelijk wil weten wat Jula beweegt. Daardoor zie je als lezer hoe egocentrisch de liefde is, hoe Pip zich wel ten diepste gezien weet door Jula zonder zich te kunnen verdiepen in wie Jula eigenlijk is. Pip kan niet uitkomen boven haar persoonlijke gekwetstheid. Het contact met Jula herstelt zich weliswaar enigszins, maar die zwakke schakel valt letterlijk in het water. Ach, lees dit wonderlijke boek maar opnieuw en opnieuw, het zit zo mooi in elkaar, en bijna alles wat je van de liefde kunt begrijpen zit erin.
|
Tags: Doeschka Meijsing
Comments powered by CComment